VERPLICHTE DNA-AFNAME TIJDENS HET OPSPORINGSONDERZOEK

 

Op 17 april 2023 heeft de minister van Veiligheid en Justitie een wetsvoorstel ter consultatie aangeboden dat het mogelijk maakt DNA af te nemen vóór een veroordeling. De Raad voor de rechtspraak plaatst in haar advies op het wetsvoorstel – terecht – kritische kanttekeningen. Over de huidige wetgeving van verplichte DNA-afname ná een veroordeling schreef collega mr. Christiaan Kwint eerder een column voor de Timeys. In zijn column legde hij (kort gezegd) uit dat in de wet staat dat DNA kan worden afgenomen als je bent veroordeeld tot een straf, maatregel of taakstraf voor een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Het afgenomen DNA wordt opgenomen in de DNA-databank, zodat het in de toekomst kan worden vergeleken met andere in de DNA-databank opgenomen DNA-profielen. Op deze manier wordt getracht een bijdrage te leveren aan het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten waarbij celmateriaal wordt achtergelaten door de dader.

Het wetsvoorstel maakt het mogelijk om niet pas na een veroordeling DNA af te nemen, maar dat in een eerder stadium al te doen; namelijk tijdens het opsporingsonderzoek van de politie, na aanhouding van een verdachte van een ernstig strafbaar feit. Volgens de toelichting op het wetsvoorstel wordt het DNA-profiel bewaard en zal het celmateriaal worden verwerkt als de verdenking in een veroordeling uitmondt. Indien er geen veroordeling volgt zal het DNA volgens het wetsvoorstel moeten worden vernietigd. Reden voor aanpassing van de wet is dat van een gedeelte van de veroordeelden die op basis van de huidige wet DNA moet afstaan het lastig is celmateriaal af te nemen. Hierbij gaat het met name om de groep veroordeelden zonder bekend (woon)adres.

Waarom is de kritische kanttekening van de Raad voor de rechtspraak bij het wetsvoorstel dan terecht? Ten eerste omdat in ons Nederlandse strafrecht eenieder voor onschuldig dient te worden gehouden tot het tegendeel is bewezen. Nu het wetsvoorstel het mogelijk maakt DNA al in een eerder stadium af te nemen (bij een verdachte i.p.v. veroordeelde), wordt daarmee ook een voorschot genomen op een mogelijke toekomstige veroordeling. Een verdenking betekent niet altijd een veroordeling. Een eerder afnamemoment van DNA kan daarmee op gespannen voet komen te staan met de onschuldpresumptie. Er zijn daarom juist gegronde redenen om voor een zo laat mogelijk afnamemoment te kiezen.

Ten tweede is de kritische kanttekening van de Raad voor de rechtspraak terecht nu voor de rechtsbescherming van de groep personen van wie DNA wordt afgenomen weinig oog is in het wetsvoorstel. In de huidige wet kan bezwaar worden gemaakt tegen het bepalen en verwerken van DNA. In het wetsvoorstel geldt onverkort de mogelijkheid bezwaar in te dienen tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel. Het verschil ten opzichte van de huidige wettelijke regeling zit hem echter in het begin van de bezwaartermijn van 14 dagen. Die gaat volgens het wetsvoorstel pas lopen als sprake is van een veroordeling en het bevel tot bepalen en verwerken DNA-profiel is betekend aan de veroordeelde. Het DNA zal alleen worden bewaard en verwerkt als er een veroordeling volgt. Het wetsvoorstel ziet echter op een specifieke groep personen; de ‘onvindbare’ veroordeelden. Er kan dus sprake zijn van een geval waarbij iemand DNA heeft afgestaan toen hij is aangehouden door de politie, vervolgens is heengezonden en bijvoorbeeld naar het buitenland is gegaan. De persoon wordt vervolgens bij verstek[1] veroordeeld, waardoor hij niet op de hoogte is van deze veroordeling en daarmee ook niet van het bevel tot bepalen en verwerken van DNA. De termijn voor het bezwaar gaat toch lopen. De mogelijkheid bezwaar in te dienen lijkt in het wetsvoorstel daarmee illusoir.

Hoewel er gegronde redenen kunnen zijn de huidige wettelijke regeling aan te passen, kunnen er bij het wetsvoorstel aldus ook – terecht – kritische kanttekeningen worden geplaatst. Het zou dan ook geen kwaad kunnen het wetsvoorstel nogmaals onder de loep te nemen en bij te schaven waar nodig.

[1] Veroordeling die wordt uitgesproken zonder dat de verdachte daarbij in de procedure is verschenen.

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Sjoerd van Berge Henegouwen

Mr. Juliette Aaldijk
Strafrechtadvocaat bij KNOESTER, VAN DER HUT & ALBERTS

Pin It on Pinterest

Share This